DE DAG NA NIEUWJAARSDAG

DE DAG NA NIEUWJAARSDAG

Toen ik vijftien jaar was, volgde ik tekenlessen bij de schilder Jozef Verheyen (1899-1976) op het Amsterdamse Prinseneiland. Elke maandagavond, weer of geen weer, op de fiets van Oud-Zuid via de eindeloos lange Marnixstraat voorbij de Haarlemmerpoort, over de houten klapbrug tot aan de Galgenstraat. Ook op de dag na Nieuwjaar.

Prinseneiland

Op de eerste besneeuwde winterdag na nieuwjaar kwam Beppie glibberend de klapbrug overgefietst, slipte bijna, zette even later haar rammelende rijwiel tegen de gevel en stommelde de trap op, het atelier binnen. Daar brandde de potkachel. Ze manoeuvreerde zich in haar veel te dunne jas zwijgend tussen de tekentafeltjes door, waar iedereen geconcentreerd zat te werken, naar het hoekje achter het rek met de schilderijen van onze leermeester Jozef Verheyen. Achter de kast met tekenspullen deed ze haar jas uit. En haar schoenen. En haar rok en kousen. En dan haar broekje en hemdje. Truus, de vrouw van Jozef Verheyen, kwam met de emaillen koffieketel binnen en zette die op de kachel die even geërgerd siste. Buiten verlichtte de sneeuw het avondlijke duister. Als je een plekje bij de ramen had, met zicht op het water en de ophaalbrug, voelde je de winterwind in je nek blazen. Maar dicht bij de kachel was het lekker warm.

Als Beppie er was, werd het echt. Echter dan wanneer we gipsen koppen en maskers en andere voorwerpen moesten natekenen. Zoals het dodenmasker van Beethoven of het gestorven gezicht van Madeleine van de Seine. Of de bos droogbloemen en de opgezette fazant. Maar als er een model was, werden we tovenaarsleerlingen. Staat daar zo maar een jonge meid in d’r nakie tussen ons in. En wij, turend naar de lijnen, de contouren, de volumes, de tussenvormen en schaduwpartijen, waren bezig haar op het papier te krijgen. Veel moeilijker dan een gipsmodel. Want je keek niet alleen naar vorm en anatomie. Je zag ook huid en haar. Zoals de huid van Beppie, die een beetje kippenvel vertoonde, bloedkorstjes, striemen, butsen en blauwe plekken. Of de afdruk van haar kleren in haar huid. Je zag haar kleine borsten en even later ook haar okselharen, als ze haar arm achter haar hoofd omhoog hield. We zagen haar vuile voeten. Beppie stonk naar zweet. Naar iets zoets. Naar iets zuurs. Dat zagen en roken we allemaal en we probeerden behalve vorm en anatomie ook haar pukkeltjes en moedervlekken te vereeuwigen. Een echt mens is nu eenmaal geen gipsbeeld. En al zou Beppie haar voeten hebben gewassen, die werden binnen de kortst mogelijke keren toch weer zwart van het houtskoolstof op de vloer.

De oude Jozef Verheyen liep dan glimlachend rond en knikte goedkeurend. Hij was blij met z’n Beppie, dat zag je zo. Vaderlijk legde hij soms even zijn hand op haar hoofd, op haar lange haren die ze meestal in een knotje had gedraaid. Beppie glimlachte nooit. Ze had een strak snoetje, alsof ze elke dag slaag kreeg. Ze arriveerde zonder op of om te zien. Ze vertrok zonder te groeten. We hoorden haar dan haastig de krakende trap aflopen en de voordeur dichtslaan.

Tot het zover was, zaten wij te tekenen. Wij gumden. Wij zuchtten. Wij klapten met een meeuwenveer het overtollige houtskool van het papier. We frommelden mislukkingen in een prop en trokken voor twee centen een nieuw velletje van de stapel.

Meester Verheyen vertelde dat hij leerling was geweest van George Hendrik Breitner. Wisten we wel dat die schuin aan de overkant zijn atelier had gehad? Aan het water van het Prinseneiland en de Eilandsgracht? Het stond er nog steeds, dat atelier. Er werkte een kunstenaar in. Een andere natuurlijk. Breitner was allang dood. Vandaar dat Jozef Verheyen bijna net zulke donkere schilderijen maakte als Breitner had gedaan. Met flinke klodders verf, met veel omber en wit, hier en daar wat Pruisisch blauw en een toefje Venetiaans rood. Wij keken vol jaloezie naar zijn werk. Dat was pas echt schilderen.

Beppie rekte haar stijf geworden spieren. ‘We gaan even pauzeren’, zei Verheyen. Hij kwam tevoorschijn met de kan heet geworden koffie en wij haalden de bekers en kroezen uit onze tassen. Mooi was Beppie misschien niet, maar ze vertegenwoordigde voor een 15-jarige leerling zoals ik alle naakte vrouwen in de wereld, want ze was de eerste vrouw die ik bloot zag. Een wonder. Maar gek genoeg, het wende. Het wende zo snel dat je al tijdens één model-les vergat dat Beppie daar bloot stond te wezen.

We vergeleken na afloop onze tekeningen en Beppie keek mee, nadat ze zich had aangekleed. Ze wachtte op het modellengeld van meneer Verheyen. Daar kwam ze voor, voor niks anders. Toen wij vertrokken, was Beppies fiets al weg. De wielen van mijn fiets staken voor de helft in de stuifsneeuw. Slippend en glijdend werkte ik me de klapbrug over. Thuis rolde ik de tekeningen weer uit, op de vloer voor mijn bed. Daar was Beppie. Niet alles was gelukt, maar ze was het en ik had haar mee naar huis genomen. Een papieren Beppie waar de volgende dag de punaises in zouden gaan. 

George Hendrik Breitner: 'Staand naakt / Geesje Kwak' (1893)